Je hebt het bijna goed, dus hier enige verduidelijking.
Maar eerst enige terminologie, dan kan er geen verwarring ontstaan. De verticale elementen noemt men steeds de "stijlen" alle horizontale delen zijn "regels" naargelang de plaats noemt men die een boven- onder- of middenregel.
- De maat F : noemt men een vermindering, en die bedraagt meestal 1/4 van de totale breedte van de regel. VB: regel is 120mm breed, dan word de vermindering 40mm.
- Het "probleem" van de lange regels: deze kunnen wel met de bovenkant van de poten gelijk komen, hiervoor dient ook de vermindering, bij de bovenregels komen de wiggen ONDER de pen, en zijn dus altijd bereikbaar. Maar ongeacht de houtbreedte die je wil gebruiken, neem de bovenste lange regels steeds 30 à 40mm breder dan de rest.
- Er is GEEN relatie tussen D en E, de hoogte van de wig word bepaald door enerzijds de helling, de breedte van de stijl, en het smalste eind van de wig. Omdat je ook op de smalste punt moet kunnen tikken met een hamer start je hier met minimum 15mm.
- De relatie tussen C en B: met andere woorden, de penverdeling. neem als vuistregel de penverdeling steeds op 1/3 van de houtdikte, of iets meer, liever de pen wat dikker dan te dun.
Als voorbeeld: de houtdikte is 42mm, de pen word hier 14mm dik, of als maximum,16mm dikte.
Het hangt ook een beetje af van het gebruiksdoel, zwaar belast of niet, lange pen of een kort exemplaar. Voor de werkbank zou ik opteren voor 16mm.
Zet bij je werkbank de poten ook niet mooi verticaal, maar laat ze enkele graden uit het lood staan, naar binnen toe, dat is stabieler.
Als bijlage een schets met de belangrijkste verbindingen. Een pen en gat verbinding die opgesloten word met een wig is nog altijd één van de sterkste houtverbindingen.
Mvg,
André
Attached files
