Gisteren las ik een interessant stuk uit 1836, genaamd: 'Voorlezing over de artillerie". De artillerie had toen verschillende ambachtslieden en in deze voorlezing worden deze ambachten en werkwijzen beschreven.
http://www.delpher.nl/nl/boeken1/gview?query=roffelschaaf&coll=boeken1&identifier=dPJjAAAAcAAJ
Op dit forum merk je dat we nogal eens dat we over namen van schaven en soorten schaven verschillend denken. In deze voorlezing wordt een en ander duidelijker, zoals dat in Nederland gebruikelijk was. Militairen waren best wel precies in hun beschrijvingen. Maar plaatselijk kan men er wel andere namen voor gebruiken. Verder staan er ook vertalingen in Frans en Duits in. Waar wij over de 'zool' van een schaaf hebben, wordt het hier de 'baan' genoemd.Hieronder wat punten:
Schaven worden onderverdeeld in 2 groepen:
1. De ruwschaven:
Deze hebben tot doel om in korte tijd veel hout weg te nemen. De beitels zijn daarom ook rond en hadden geen keerbeitel.
1.1: De voorloper (frans: demi varlope. We weten nu ook waar de naam voorloper vandaan kwam). Deze is 1/3 korter en smaller dan de reeschaaf
1.2: De roffelschaaf. Dit is een kleinere variant op de voorloper
1.3: De gerfschaaf. Deze wordt gebruikt om veel hout op kleine stukken hout te verwijderen.
2. De zoetschaven: (opzoeten)
Deze hebben een rechte beitel. Doel is om hout zuiver vlak en haaks en recht te schaven.
2.1: De ree-, reed- of reetschaaf (fr: varlope). Ik denk dat daarmee de rijschaaf wordt bedoeld.
2.2: Het strijkblok. Deze is kleiner dan de reeschaaf
2.3: De blokschaaf. Deze wordt gebruikt om veel hout op kleine stukken hout vlak te schaven
De zoetschaven hadden wel een keerbeitel. Daarover het volgende:
"ten einde eene zeer zuivere oppervlakte te verkrijgen moet men uiteindelijk opzoeten met dubbele schaafbeitel welke met hunnen sneden op elkander liggen en door eene klemschroef verbonden zijn. De bovenste schaafbeitel staat met zijne snede weinig boven die van de onderste".
Ik maak daar min of meer uit op dat het in feite twee dezelfde beitels waren dien met de vlakke kant tegen elkaar lagen, en door een schroef op elkaar geklemd waren.
Wat andere schaven:
Hobbelaar:
Dat is een schaaf die in de lengte hol of bol is (een boogvorm hebben)
Ploegschaven:
Deze werd verdeeld in:
Moerploeg: gebruikt om de groeven te schaven (bij planken die met groef en messing in elkaar werden gezet)
Vaarploeg: gebruikt om een vaar (= veer) aan een plan te schaven
Horletoet: (of verdieptschaaf)
Bedoeld om groeve of anderzins te verdiepen. In sommige streken 'varken' genoemd
Er staat veel meer in, ook over zagen, boren, maar ook smeedwerk e.d. Misschien is het leuk dat iemand anders deze hoofdstukken kan analyseren en hier aan toe kan voegen. wordt het een mooi document. De tijd om dit alleen te doen ontbreekt mij.
Wim
http://www.delpher.nl/nl/boeken1/gview?query=roffelschaaf&coll=boeken1&identifier=dPJjAAAAcAAJ
Op dit forum merk je dat we nogal eens dat we over namen van schaven en soorten schaven verschillend denken. In deze voorlezing wordt een en ander duidelijker, zoals dat in Nederland gebruikelijk was. Militairen waren best wel precies in hun beschrijvingen. Maar plaatselijk kan men er wel andere namen voor gebruiken. Verder staan er ook vertalingen in Frans en Duits in. Waar wij over de 'zool' van een schaaf hebben, wordt het hier de 'baan' genoemd.Hieronder wat punten:
Schaven worden onderverdeeld in 2 groepen:
1. De ruwschaven:
Deze hebben tot doel om in korte tijd veel hout weg te nemen. De beitels zijn daarom ook rond en hadden geen keerbeitel.
1.1: De voorloper (frans: demi varlope. We weten nu ook waar de naam voorloper vandaan kwam). Deze is 1/3 korter en smaller dan de reeschaaf
1.2: De roffelschaaf. Dit is een kleinere variant op de voorloper
1.3: De gerfschaaf. Deze wordt gebruikt om veel hout op kleine stukken hout te verwijderen.
2. De zoetschaven: (opzoeten)
Deze hebben een rechte beitel. Doel is om hout zuiver vlak en haaks en recht te schaven.
2.1: De ree-, reed- of reetschaaf (fr: varlope). Ik denk dat daarmee de rijschaaf wordt bedoeld.
2.2: Het strijkblok. Deze is kleiner dan de reeschaaf
2.3: De blokschaaf. Deze wordt gebruikt om veel hout op kleine stukken hout vlak te schaven
De zoetschaven hadden wel een keerbeitel. Daarover het volgende:
"ten einde eene zeer zuivere oppervlakte te verkrijgen moet men uiteindelijk opzoeten met dubbele schaafbeitel welke met hunnen sneden op elkander liggen en door eene klemschroef verbonden zijn. De bovenste schaafbeitel staat met zijne snede weinig boven die van de onderste".
Ik maak daar min of meer uit op dat het in feite twee dezelfde beitels waren dien met de vlakke kant tegen elkaar lagen, en door een schroef op elkaar geklemd waren.
Wat andere schaven:
Hobbelaar:
Dat is een schaaf die in de lengte hol of bol is (een boogvorm hebben)
Ploegschaven:
Deze werd verdeeld in:
Moerploeg: gebruikt om de groeven te schaven (bij planken die met groef en messing in elkaar werden gezet)
Vaarploeg: gebruikt om een vaar (= veer) aan een plan te schaven
Horletoet: (of verdieptschaaf)
Bedoeld om groeve of anderzins te verdiepen. In sommige streken 'varken' genoemd
Er staat veel meer in, ook over zagen, boren, maar ook smeedwerk e.d. Misschien is het leuk dat iemand anders deze hoofdstukken kan analyseren en hier aan toe kan voegen. wordt het een mooi document. De tijd om dit alleen te doen ontbreekt mij.
Wim